Overwegingen bij de Nederlandse KidMove blogs

door Paul Verschuur - Hogeschool Windesheim

In het ErasmusPlus-project KidMove verzamelen vertegenwoordigers uit Finland, Polen, Oostenrijk, Tsjechië en Nederland good practices rondom sportuitval-preventie en ontwikkelen zij theorieën daarover. Ieder land heeft vanuit de eigen sportcultuur drie goede praktijken gepresenteerd die nuttig blijken te zijn om te voorkomen dat jongeren van 11 tot 15 jaar uitvallen uit de georganiseerde sport. Een deel van de resultaten is verwerkt in vijftien blogs en evenzoveel videoproducties. Zie www.kidmove.eu. De Nederlandse blogs zijn vanwege de leesbaarheid vrij kort en praktisch gehouden. Om inzicht te krijgen in de achtergronden van waaruit de blogs zijn geschreven, worden in dit artikel enkele achtergronden geschetst die de basisprincipes achter de drie Nederlandse blogs verduidelijken. De titels van de blogs zijn Plezier! De fun-factor van bewegen, Hoe houd je jongeren bij de club? en Hé coach, gaan we nog wat doen? (v.d. Geer en Verschuur, 2019).

 

1. Wat?

Laten we eens kijken naar de basis van de Nederlandse bijdrage aan het Erasmus + -project KidMove. Hoewel zowel historisch als binnen dit project niet direct het startpunt van redeneren, vinden we in de samenvatting van de oratie van dr. Nicolette Schipper-van Veldhoven aan de Hogeschool Windesheim te Zwolle een goed vertrekpunt voor deze weergave van onze overwegingen (Schipper- van Veldhoven, 2016).

 

“Sport is populair. In Nederland is de sportvereniging een van de belangrijkste plekken voor sportdeelname van jongeren. In de leeftijd van 5 tot 18 jaar zijn 1,6 miljoen Nederlandse kinderen lid van een sportclub. En alle kinderen hebben lichamelijke opvoeding op school. Georganiseerde jeugdsport is een belangrijk sociale context voor kinderen en adolescenten. Vanuit dit perspectief is georganiseerde sport te benoemen als de derde pedagogische omgeving. Participatie biedt mogelijkheden om te leren, zowel bewust als onbewust. Sport biedt kinderen specifieke nieuwe ervaringen en nieuwe manieren om praktisch te handelen in betrokkenheid op anderen. Onderzoekers zijn het erover eens dat gerichte betrokkenheid bij sport niet automatisch positieve gevolgen heeft en leidt tot een beter sociaal, psychologisch en / of moreel karakter. Sport kan ook leiden tot het tegenovergestelde: egoïsme, arrogantie, pesten, discriminatie. Op deze manier heeft sport twee gezichten. De effecten van sport worden grotendeels gevormd door de context van jeugdsportparticipatie. Onze onderzoeksgroep onderzoekt deze context vanuit een pedagogisch perspectief. Centrale vragen zijn: hoe kunnen trainers, coaches, lichamelijke opvoeders, sporters, ouders en sportbestuurders (bonden en sportverenigingen) ervoor zorgen dat ‘sport’ een omgeving is waarin de positieve effecten van sportbeoefening centraal staan? Hoe kunnen ze de negatieve effecten verminderen? Met andere woorden, hoe kunnen we een positief en veilig sportklimaat creëren?

De pedagogische functie van sport is meer dan een goede didactiek en geschikte methodes. Waarden overdragen, respect, relatie, vaardigheden vergroten, manieren van communiceren, versterking van het gevoel van eigenwaarde en het versterken van het bewustzijn van zichzelf en de omgeving (eigen lichaam, team, tegenstander) spelen allemaal een rol. Vanuit pedagogisch perspectief houden we een pleidooi voor kinderrechten: alle kinderen hebben het recht om te sporten in (sociaal) veilige omstandigheden en om getraind en begeleid te worden door competente mensen.

Onderzoekers en uitvoerders moeten meer doen om te laten zien hoe deze pedagogisch relevante omgeving moet worden gestructureerd en begeleid om de positieve effecten te realiseren die de georganiseerde sport (sportclub en lichamelijke opvoeding op school) zo graag claimt. "

Sport en lichamelijke opvoeding vanuit pedagogisch perspectief: een gouden kans. Schipper- van Veldhoven, N. H.M.J. (2017) Deventer (NL): daM uitgevers

[Vertaling van de Engelse samenvatting door PV]

 

Sport als derde pedagogische omgeving! Nederland telt 17 miljoen mensen. 2,4 Miljoen jongeren onder de 18 jaar doet aan sport, tweederde van hen in georganiseerd verband. Het is bekend dat kinderen en jongeren die aan sport doen, dat zeker niet alleen doen om (technische en tactisch) beter te worden in hun sport, maar dat ze zich door samen te bewegen ook op andere gebieden van het leven willen ontwikkelen. Deelnemen aan ‘de sportwereld’ heeft ongetwijfeld een gunstige invloed op de emotionele, cognitieve en sociale ontwikkeling van kinderen en jongeren.

 “Sport is een belangrijke dekmantel: in de sport kan relatief gemakkelijk contact worden gelegd en het biedt experimentele ruimte voor het opdoen van daadwerkelijke leerervaringen” (Janssens et al., 2004, in Schipper- van Veldhoven, 2017 p.21).

Over het belang van coaches citeert Schipper-van Veldhoven Bailley:

The actions and interactions of teachers and coaches can largely determine whether children and young people experience these positive effects of physical education and sport, and whether or not they realize its great potential. Contexts that emphasize positive experiences, characterized by enjoyment, diversity and the engagement of all., and that are managed by committed and trained trainers, and coaches, as well as supportive and informed parents, is are fundamental” (Bailley, 2006, p. 399).

[Vert.: De acties en interacties van leerkrachten en coaches bepalen grotendeels of kinderen en jongeren deze positieve effecten van lichamelijke opvoeding en sport ervaren en of ze het grote potentieel ervan al dan niet realiseren. Contexten die positieve ervaringen benadrukken zijn fundamenteel. Deze ervaringen worden vormgegeven door toegewijde en geschoolde trainers en coaches, evenals door ondersteunende en geïnformeerde ouders. De ervaringen worden natuurlijk bij voorkeur gekenmerkt door plezier, diversiteit en betrokkenheid van iedereen.]

Hekker, Karamat en van Veldhoven (2011) beschrijven vijf belangrijke contextuele factoren die van invloed zijn op het plezier van sporten en het gevoel bij de club te horen:

  • de kwaliteit van de begeleiding door trainers en coaches
  • de organisatorische context (schema's, faciliteiten enz.)
  • het soort sport
  • de kenmerken van de sporter
  • de sociale omgeving (ouders en leeftijdsgenoten)

Daarnaast stelt Schipper-van Veldhoven in haar oratie: “Kinderen gedijen beter als ze in een omgeving functioneren waarin de ontwikkeling van het kind boven de prestatie wordt gesteld (Hassandra, Goudas, & Chroni, 2003), waarbij positief wordt gecoacht (Diaz, 2005) en de trainer/coach/leraar over goede communicatievaardigheden beschikt (Van Sterkenburg, Lucassen, & Janssens,2002).” [Schipper-van Veldhoven, 2017, p22]

De trainer of coach die zorgvuldig wil werken, reflecteert op zichzelf en is erop gericht is zijn uiterste best te doen ten behoeve van de jonge sporter. Hij[1] weet zich verantwoordelijk voor de belangrijke taak die Schipper-van Veldhoven hem toebedeelt met deze stellingname! In de spiegel van zelfreflectie kijkend kan hij zich afvragen: hecht ik inderdaad het meeste belang aan een brede ontwikkeling van de sporters die mij toevertrouwd worden? Coach ik op een positieve manier en is mijn manier van communiceren afgestemd op ‘mijn’ jongeren? Sterker nog, hij zal zich dit mòeten afvragen wil hij inderdaad zijn uiterste best doen.

Schipper-van Veldhoven stelt dat een positief pedagogisch klimaat van groot belang is om jongeren bij de (georganiseerde) sport betrokken te houden: “In het algemeen kan gesteld worden dat een pedagogisch klimaat, een positief veilig leerklimaat is, waar plezier vooropstaat, bewerkstelligd door reële succeservaring en een goede relatie tussen trainers/coaches/leraren en sporters/leerlingen die gebaseerd is op wederzijds respect – waarbij gehandeld wordt in het belang van (de ontwikkeling van) jeugdigen (gericht op het worden van het autonome zelf)." (Schipper-van Veldhoven, 2017, p 30)

Er worden drie aspecten onderscheiden: de interesse van de jonge sporter, de pedagogische relatie en de ‘fun-factor’. Vooral het laatste aspect -plezier- blijkt belangrijk te zijn voor jonge sporters. De meest genoemde reden om de club te verlaten is dat ze te weinig plezier beleven. (NOC*NSF / GfK, Sportersmonitor [Atletenmonitor], 2012).


De perfecte coach anno 2020 moet ‘pedagogisch bekwaam’ zijn, wat betekent dat hij “een veilig, ondersteunend en motiverend onderwijsklimaat kan creëren voor zijn leerlingen. Hij volgt de ontwikkeling van zijn leerlingen op het gebied van leren en gedrag en stemt zijn handelen op hen af. Hij draagt ​​bij aan de sociaal-emotionele en morele ontwikkelingen van zijn leerlingen ”(Schipper-van Veldhoven 2017, p 29). “Hij is autonoom, maatschappelijk verantwoordelijk, reflectief, communicatief en cultureel gevoelig, net als de ideale leerling.” (p34). De dagelijkse praktijk van training en coaching is echter niet ideaal. Veel trainers en coaches zijn gewend aan de idee dat zij weten wat het beste is voor de jongeren. Regelmatig vinden trainers en coaches zichzelf op alle fronten boven de jonge sporters staan. Ze vergeten er rekening mee te houden dat ze, hoewel ze niet gelijk zijn, principieel gelijkwaardig aan de jongeren (zouden moeten) zijn. Schipper-van Veldhoven daagt de trainers en coaches uit om het woord te geven aan de jongeren, aangezien dit op verschillende manieren aanzienlijk bijdraagt ​​aan hun competentiegevoel en gevoel van eigenwaarde[2]. Dit maakt hen partner in hun eigen ontwikkeling, dit stelt hen in staat om een ​​jong individu te worden met eigen verantwoordelijkheid, autonomie en ‘intern leiderschap’. Bewustwording van de verantwoordelijkheid van de trainer en coach op deze manier is essentieel!

 

Intermezzo, de sportclub

Schipper-van Veldhoven benadrukt met een bekend Afrikaans spreekwoord het belang van de sportclub als medebepalende factor in het plezier van jonge sporters binnen aan hun sport: “Er is een dorp voor nodig om een ​​kind groot te brengen”. Als sporters stoppen, wordt de reden voor dit vertrek vaak vooral veroorzaakt door de sportverenigingen zelf en veel minder door de sport of de jongere zelf. Een mismatch tussen het sportaanbod en het publiek, een onaangename sfeer binnen de club en/of een gebrekkige organisatie zijn bij de clubs samenhangende oorzaken die grotendeels het vertrek van sporters verklaren (vrij naar Baar, 2003). “Een goed pedagogisch en veilig beleid rond het sportklimaat dat aansluit bij de behoeften van de jongeren, draagt ​​niet alleen bij aan sportwinst, maar ook aan 'winst in de sport' (behoud van leden, personeel, participatiedoel)”. (Schipper-van Veldhoven 2017, p51). Dit is natuurlijk een heel belangrijk aspect van een integraal beleid om uitval in de sport te voorkomen, maar de focus van dit artikel ligt vooral op de rol van de coach.

 

Wat nog meer? Verantwoordelijkheid!

Vela, Oades en Crowe onderzochten of uitvoerende coaches gericht zijn op effecten van sportbeoefening die verder gaan dan succes op het veld en of zij coachen op aspecten die verband houden met een bredere, positieve ontwikkeling. Ze interviewden 22 Australische coaches. "De resultaten suggereren dat coaches zichzelf beschouwen als verantwoordelijk voor het faciliteren van acht onderling samenhangende en onderling afhankelijke thema's (… ..): competentie, vertrouwen, verbinding, karakter, levensvaardigheden, klimaat, positief affect en positieve psychologische capaciteiten" (2011 S. Vella et all, samenvatting). Dit lijkt teveel om te realiseren voor een ‘gewone’ coach op basisniveau die in Nederland -en veel andere landen- op vrijwillige basis werkt. Het is zeer te waarderen dat coaches al deze aspecten willen beïnvloeden, maar misschien is dat niet helemaal realistisch. Dit brengt ons bij de volgende vraag.

 

2. Wat is essentieel?

In de zoektocht naar het verwoorden van de basis onder onze blogs, een visie van waaruit we werken, moeten we meer focussen op onze drijfveren, onze kernwaarden. Dan is de vraag stellen wat essentieel is een logische volgende stap.

 “Het juiste doen, op het juiste moment, ook in de ogen van de kinderen”. Een eenvoudig antwoord op een grote vraag. Een antwoord dat gemakkelijk te begrijpen is, maar met grote gevolgen. Omdat dit antwoord het coach-gecentreerde denken van de traditionele sportfilosofie minstens voor een deel omdraait. In Nederland groeit de invloed van dit pedagogische concept. ‘Het juiste doen, op het juiste moment, ook in de ogen van de kinderen’ is de definitie van Pedagogische Tact zoals geformuleerd door het NIVOZ, het Nederlands Instituut voor Onderwijs en Opvoedingszaken (Doodewaard 2019). Doodewaard introduceerde dit concept onlangs in de bacheloropleiding voor docenten lichamelijke opvoeding en -samen met Schipper-van Veldhoven- in de Masterstudies Lichamelijke Opvoeding en Sportpedagogiek (Master LOSP). Dit concept blijkt nauw aan te sluiten bij de fundamenten van zowel Stichting Special Heroes Nederland als van de Calo, de afdeling van het domein Bewegen en Educatie (Hogeschool Windesheim te Zwolle) die bachelor- en masteropleidingen rondom sport en bewegen verzorgt[3].

Wat is essentieel? “Pedagogische tact vereist aandacht, liefde en vertrouwen. Aandacht voor dat wat kwetsbaar is. Aandacht om je eigen aannames te willen bevragen, te willen reflecteren op je eigen handelen en mild te willen zijn in je oordeel over leerlingen” (Doodewaard 2019, p 7). Een pedagogisch klimaat in de sport kan gemakkelijk en effectief worden gebaseerd op de principes van 'psychologische basisbehoeften' volgens de zelfbeschikkingstheorie van Ryan en Deci (2000): om te kunnen leren en ontwikkelen hebben kinderen (mensen in het algemeen) minsten drie dingen nodig: een positieve relatie met anderen, de mogelijkheid zich competent te voelen en het ervaren van autonomie. Deze drie kernbegrippen - relatie, competentie en autonomie - zijn essentieel om een positieve en constructieve ​​leercontext te creëren voor jongeren in de sport. Ryan en Deci ontdekten dat jongeren gemotiveerd zijn en blijven, welzijn ervaren, graag inspanning leveren en gericht zijn op leren, als aan deze drie essentiële behoeften voldaan wordt. Als een van de drie basisbehoeften te weinig aandacht krijgt, ontstaan ​​er onder andere motivatieproblemen. Vertaald naar het Kidmove-project kunnen we stellen dat het voorkomen van uitval uit de sport begint met het zorgvuldig aandacht besteden aan de relaties die jongeren hebben binnen de sport positief ervaren worden, aan het competent kunnen voelen (op de een of andere manier misschien niet speciaal in motorische vaardigheden) en aan mogelijkheden om autonomie te ervaren.

 

3. Waarom?

Waarom zou je als trainer of coach zoveel inspanningen leveren en streven naar blijvende deelname van jongeren aan de georganiseerde sport? Niet vanwege de eer van de sport, het belang van de club of ‘ter meerdere eer en glorie van de natie (het ‘Oranje-gevoel’)! Misschien niet eens vanwege het belang voor de gezondheid op korte en lange termijn. Al is dat laatste ook van groot maatschappelijk belang. Uiteindelijk vooral en ‘gewoon’ vanwege de jeugd zelf! Op zoek naar een pedagogische bron die deze mening verwoordt, zijn we onder andere gecharmeerd van de visie van Janusz Korczak, een Joods-Poolse opvoeder en kinderarts (1878 - 1942) “Kinderen zijn geen onaffe volwassenen, maar volwaardige mensen die initiatief en verantwoordelijkheid kunnen nemen." Vertaald naar de huidige tijd zou je -variërend op Korczak- kunnen stellen dat je jongeren tot hun recht zou moeten laten komen binnen de (grote!) mogelijkheden die ze van nature hebben. Korczak wordt beschouwd als de vader van kinderrechten en zijn ideeën zijn nog steeds actueel.

Korczak's benadering van kinderen komt het sterkst tot uiting in de drie rechten die hij beschrijft. Hij is waarschijnlijk de eerste die over kinderrechten spreekt en publiceert. Samengevat gaat het om de volgende punten.

1) Kinderen hebben het recht om te zijn wie ze zijn, precies zoals ze zijn. Elk kind is volgens Korczak bijzonder. Zijn advies op dit gebied is: probeer niet van een kind iets anders te maken dan hij is. De belangrijkste competenties voor trainers en coaches (net als voor leerkrachten en ouders) zijn: heel goed observeren en proberen te begrijpen wat het kind nodig heeft en waartoe het in staat is.

2) Kinderen hebben een fundamenteel ‘recht op vandaag’. Voor Korczak is de kindertijd meer dan een voorbereiding op het volwassen leven. Kinderen moeten niet alleen leren voor later, ze moeten zich ook goed voelen, plezier hebben en hun leven leiden als waardevolle mensen hier en nu. Korczak stelt dat kinderen van jongs af aan in staat zijn om verantwoordelijkheid te nemen en initiatief te nemen. Respect voor (de mogelijkheden van) de kinderen is het sleutelwoord. Voor de trainer en coach betekent dit bijvoorbeeld dat -hoewel je natuurlijk ook toekomstgericht werkt- dat wat je vandaag met de jongeren doet nu van betekenis voor hen zou moeten zijn.

3) Kinderen hebben het recht op eigen risico. Korczak schrijft hierover: Uit angst dat de dood het kind uit ons leven zal rukken, ontnemen we het kind het recht op leven. Hiermee wil Korczak het denken over overbescherming door volwassenen uitlokken. Omdat kinderen willen spelen, ontdekken en leren moeten we ze toestaan te vallen, gevaar in te schatten en risico te nemen, ondanks onze angst en beschermingsreflex, aldus Korczak. Voor de trainer en coach betekent dit, dat je de jongeren de ruimte zou moeten bieden om -uiteraard binnen grenzen van verantwoordelijk en veiligheid- zelfstandig te onderzoeken wat en hoe zij kunnen ontwikkelen.

Het heeft even geduurd voordat deze boodschap begrepen werd en er in het onderwijs rekening mee werd gehouden. Het lijkt nog meer tijd te kosten om dit in de dagelijkse sportpraktijk te implementeren.

In 2010 (!) werd het Handvest voor kinderrechten in de sport gepubliceerd door de World Player Association. Hierin worden rechten van kinderen en jongeren in de sport beschreven. We zien parallellen met het gedachtengoed van Korczak en een duidelijke connectie met (onze bijdragen aan) Kidmove.

 

4. Hoe?

Op politiek niveau noemt het Handvest inzake kinderrechten in de sport onder andere de volgende gevolgen.

“Als onderdeel van de talrijke geconstateerde problemen heeft World Players Association vijf actiegebieden geïdentificeerd die moeten worden aangepakt door middel van dialoog en betrokkenheid met internationale sportorganisaties en werkgevers in de sport [hier worden alleen deelgebied drie en vier geciteerd]:

Gebied drie: zorgen voor de juiste en adequate werving en training van coaches, personal trainers, tussenpersonen, clubpersoneel en andere medewerkers die met kinderen werken, onder meer door:

  • de vereiste contractuele bepalingen die naleving vereisen van nationale, regionale, VN-, IAO-, UNICEF- en UNESCO-normen en -principes, inclusief richtlijnen, codes en beleidslijnen die uitvoering geven aan dergelijke normen en principes; en
  • het implementeren en onderhouden van een effectief vergunningensysteem waarin minimumeisen geformuleerd worden t.a.v. bv. opleiding en bevoegdheid en specifieke vaardigheden, maar ook t.a.v. psychologische aspecten en persoonlijke achtergrond (VOG).

Gebied vier: werkgevers en organisaties in de sport aanmoedigen om een ​​kindvriendelijke sportcontext te bieden aan alle kinderen en jongeren, om er zo voor te zorgen dat zij gebruik kunnen maken van hun recht op adequaat sportonderwijs en daarmee hun persoonlijkheid, talenten en capaciteiten volledig kunnen ontwikkelen."

[World Players Association 2010, p 5].

De verantwoordelijkheid van de coaches en trainers op basisniveau heeft mogelijk de grootste invloed op goede en veilige sportervaringen. Bestuurders en commissieleden op lokaal, regionaal en nationaal niveau hebben zeker ook een belangrijke taak te vervullen. Ze moeten goed werk aan de basis faciliteren, vooral als het gaat om het gelijkwaardigheidsprincipe van volwassenen en jongeren in de sport. In Nederland spelen NOC * NSF, de landelijke sportbonden, de opleidingen sport en lichamelijke opvoeding op NLQF-niveau 4, 5 en 6 en organisaties als de Stichting Special Heroes een steeds grotere en belangrijke rol in de ontwikkeling van een jeugdvriendelijk / pedagogisch sportbeleid. Hoewel ze niet specifiek worden genoemd in beleidsdocumenten, lijken de ideeën zoals geschreven in het Handvest over kinderrechten in de sport de basis te zijn van de huidige kijk op jongeren in de sport. De zaden worden geplant, maar het vergt serieuze zorg en constante aandacht van alle betrokkenen om het te laten groeien, want veel andere planten hebben ook licht, voeding en water nodig.

Op clubniveau hebben trainers en coaches de moeilijke taak om de trainingsuren zo te organiseren dat de jongeren worden uitgedaagd hun activiteiten op een veilige en plezierige manier uit te voeren. Om hierin goede keuzes te maken, moeten de trainers en coaches een concreet en hanteerbaar referentiekader hebben en gebruiken. Dit referentiekader wordt gevormd door ervaring en opleiding. Opleidingen worden meestal aangeboden door de landelijke sportbonden, HBO’s of het middelbaar beroepsonderwijs. Zij hebben daarmee verantwoordelijkheid voor en invloed op de manier waarop trainers en coaches hun werk aan de basis doen.

Samen met Stichting Special Heroes, is de Calo, de afdeling van Hogeschool Windesheim die de opleidingen rondom sport en bewegen verzorg, verantwoordelijk voor de Nederlandse input in het Erasmus+project Kidmove en daarmee voor de Nederlandse blogs. De theorievorming vanuit het Calo-gedachtengoed is o.a. gebaseerd op de theorie van Sociaal Constructivisme van de Russische psycholoog Lev Vygotsky (1896 - 1934). Hoewel zijn focus waarschijnlijk meer lag op verbetering van het onderwijs, werken zijn veronderstellingen ook in de wereld van training en sport. “Creëer een context met ‘belangrijke anderen’ die de kinderen uitdaagt om hun mogelijkheden te verkennen en ze zullen hun potentieel ontwikkelen.” zou een uitspraak van Vygotsky geweest kunnen zijn.

De zone van ‘naaste ontwikkeling’.

Volgens Vygotsky wordt het niveau van functioneren van een kind bepaald door zowel de aangeboren mogelijkheden als de mate waarin deze mogelijkheden worden gerealiseerd. Hij wil dat het kind een hoger niveau bereikt, eventueel met hulp van een leraar (trainer, coach). Dit laatste speelt een belangrijke rol in zijn theorie. Vygotsky stelt dat het kind leert in verbinding met wat hij al kan. Maar het moet nieuw of uitdagend zijn om daadwerkelijk over leren te spreken.

Opvoeders (coaches, trainers) kunnen het kind helpen de kloof te overbruggen tussen wat hij hier en nu kan en wat hij wil en kan ontwikkelen, eventueel met wat hulp. Tegen deze achtergrond introduceert Vygotsky de term zone van naaste ontwikkeling. Deze zone heeft betrekking op de leermogelijkheden van een individu en heet daarom ook wel leerzone. Wat iemand zelfstandig kan, is het huidige ontwikkelingsniveau (dit valt binnen de comfortzone). Wat iemand met de hulp van een ander kan, is zijn potentiële ontwikkelingsniveau. Schiet je te ver door in de zone van naaste ontwikkeling dan kan er nauwelijks / niet meer geleerd worden. Je komt dan in het gebied wat wel met paniekzône wordt aangeduid. (o.a. o.b.v. Blijswijk, 2018)

Verkennend vanuit comfortzone in de leerzone, zullen jongeren gretig zijn om meer en beter te leren. Verreweg de meeste jongeren zullen plezier beleven en veilig sporten als deze verkenningsstappen vrij klein zijn en er ruimte en tijd is om stap voor stap te leren. Slechts weinig mensen zullen leren en zich ontwikkelen in de paniekzone, omdat niemand zich hier veilig voelt of plezier heeft. Helaas moeten we constateren dat met name in de prestatiegerichte sport jongeren regelmatig in de paniekzone ‘geduwd’ worden omdat trainer, coaches, bestuurders en/of ouders (!) het belangrijk vinden dat hun kind beter wordt.

Zowel in de comfortzone als in de zone van naaste ontwikkeling kunnen coaches en trainers een kindvriendelijke sportcontext bieden zoals de World Player Association dat voorstelt. Trainers en coaches zouden blijvend kansen moeten krijgen om hun pedagogische en didactische vaardigheden verder te ontwikkelen, zodat ze jongeren kunnen krijgen waar ze recht op hebben: op een plezierige en veilige manier deelnemen aan sport.

Daarom, dus!

KidMove verzamelde goede praktijken in vijf verschillende landen. Team NL heeft drie praktische blogs gemaakt, gebaseerd op de theorieën in dit artikel.

• NL1 Hé coach, gaan we nog wat doen? (over drukke kinderen)

• NL2 Hoe houd je jongeren bij de club? (over de bindende rol van nevenactiviteiten)

• NL3 Plezier! De fun-factor van bewegen (over succesvolle leeromgevingen, regelruimte en slimme aanwijzingen)

 

Je vindt deze blogs en de bijbehorende video's (en nog veel meer) op www.kidmove.eu en op www.specialheroescampus.nl

 


Referenties

  • Bailey, R. (2006). Lichamelijke opvoeding en sport op scholen: een overzicht van de voordelen en resultaten. Journal of School Health, 77, pp.397-401.
  • Blijswijk, R. van. (2018) Lev Vygotsky en de zone van dichtstbijzijnde ontwikkeling: "Door samen te werken en in gesprek te zijn, kunnen mensen dingen bereiken die nieuw zijn", opgehaald van https://nivoz.nl/nl/lev-vygotsky-en-de- zone-van-naaste-ontwikkeling-door-samen-te-werken-en-in-gesprek-te-zijn-zijn-mensen-in-staat-tot-dingen-te-komen-die-nieuw-zijn
  • Doodewaard, C. van (2019) Pedagogische tact is makkelijk, totdat het moeilijk wordt… .. Lichamelijke opvoeding magazine 4, mei 2019.
  • Ryan, R.M., en Deci, E.L. (2000). Zelfbeschikkingstheorie en het faciliteren van intrinsieke motivatie, sociale ontwikkeling en welzijn. American Psychologist, 55 (1), pp. 68-78.
  • Schipper-van Veldhoven, N. (2016). Sport en verbeterde opvoeding in pedagogisch perspectief, een kans (Lectorale rede). Zwolle: Windesheimreeks kennis en onderzoek nr. 60
  • Schipper- van Veldhoven, N. H.M.J. (2017). Sport en lichamelijke opvoeding vanuit pedagogisch perspectief: een gouden kans. Deventer: daM uitgevers.
  • Schipper-van Veldhoven, N. (2018). Een pedagogisch- en veilig sportklimaat. In Bronkhorst, A, Van der Kerk, J., & Schipper-van Veldhoven, N. (Eds.). Een pedagogisch sportklimaat; het resultaat van een positieve clubcultuur. Uitgeverij Coutinho. Bussum, blz. 21-29
  • Vella, S., Oades, L. G. & Crowe, T. P. (2011). De rol van de coach bij het faciliteren van een positieve ontwikkeling van jongeren: van theorie naar praktijk. Journal of Applied Sport Psychology, 23 (1), 33-48.
  • World Player Association (2010) Handvest over kinderrechten in de sport https://www.uniglobalunion.org/sites/default/files/imce/world_players_declaration_on_safeguarding_the_rights_of_child_athletes.pdf
 

[1] Hoewel Nederland gelukkig heel veel vrouwelijke trainers en coaches kent wordt in deze tekst bij gebrek aan een neutrale variant de manlijke vorm gebruikt omdat dat -in meerdere opzichten helaas- gebruikelijk is.

[2] Dit is uiteindelijk het primaire doel van het ErasmusPlus-project Kidmove: geef de jonge sporters een stem. Dit resulteert in events voor alle betrokken doelgroepen (de jonge sporters zelf, hun trainers en coaches, de ouders). Het betekenisvolle thema van deze events is “Ik wil ………” Helaas is het in het najaar van 2020 vanwege de gevolgen van Covid-19 niet mogelijk gebleken deze events op grote schaal doorgang te laten vinden.

[3] Special Heroes Nederland en de Calo zijn de Nederlandse vertegenwoordigers in KidMove. Zie www.specialheroes.nl en https://www.windesheim.nl/pagina-s/calo-windesheim

Naar boven